maandag 27 oktober 2014

Hoofdstuk1 opdracht 2' Hoe Kofi overleefde'

Kofi probeerde zijn ogen te openen, zijn oogleden voelden enorm zwaar en het kostte hem moeite ze open te houden. Hij besefte niet waar hij was, boven hem cirkelden vogels en de lucht was blauw en paars van kleur. Was hij dood? Was dit het oneindige waar hij zijn stamgenoten over had horen praten? Was hij bevrijd? Zoveel vragen spookten er door zijn hoofd, maar hij kon er niet over nadenken. Hij voelde alleen het bonken, de stekende pijn.
Plotseling schoot er een geweldige pijnscheut door zijn schouder, hij wilde schreeuwen, maar het enige geluid dat hij kon produceren was een zielig gekreun. In zijn rug voelde hij iets hards duwen. Waar was hij toch? Hij kon niet om zich heen kijken, hij was te zwak. Het gevoel in zijn arm werd steeds heviger en langzaam kreeg hij weer gevoel in zijn hele lichaam. Normaal zou hij daar blij om geweest zijn, nu niet. Het enige wat hij kon voelen was een allesoverheersende pijn. Hij hoorde in de verte iets dat op geschreeuw leek, maar kon niet thuisbrengen wat het was. Langzaam zakte hij weg in een diepe slaap.
Zijn moeder, daar stond ze, een bijna lichtgevende verschijning. Hij probeerde overeind te springen maar werd steeds weer terug gezogen. Zijn benen voelde aan als slap zeewier, maar hij moest en zou haar bereiken. Hij sleepte zich vooruit, zijn armen brandden van de pijn. Zijn hart bonkte van inspanning, de adrenaline stroomde door zijn hele lichaam. Kofi verlangde naar een warme arm om zijn schouder, de arm van zijn moeder, een veilige haven waar hij kon schuilen voor alle narigheid. Iedere meter die hij dichterbij kwam vervaagde ze. Kofi schreeuwde het uit van de pijn en de angst.
"Mama, verlaat me niet!" schreeuwde hij. "Ik ben zo bang!"
Haar lippen leken te bewegen, maar voordat zij antwoord kon geven werd alles zwart.

Kofi werd wakker, waarvan wist hij niet, zijn gezicht was nat. Waar was hij? Waar was zijn moeder? Had hij dit gedroomd? Hij wist zich geen raad. Met moeite dwong hij zichzelf zijn ogen te openen en zag vaag een gezicht voor zich. Hij schrok. Meteen was hij helder. Wie waren dit? Was hij weer gevangen? Zijn hoofd deed zoveel pijn, maar toch dwong hij zichzelf wakker te blijven.
Hij kneep zijn ogen een paar keer open en dicht, het beeld werd steeds scherper. Hij zag een vrouw, en een man. Twee blanken. nee' dacht hij. Ze hebben me weer te pakken.
De vrouw legde iets op zijn hoofd. Hij tilde zijn linkerhand op om er aan te voelen, het was zacht en koud. Wie ben jij? Wat doe je hier? Waarom help je mij, een arme zwarte drenkeling...Kofi's hoofd zat vol met vragen, maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij sloot opnieuw zijn ogen, maar dit keer bleef hij bij bewust zijn.
'Je bent veilig...' Hoorde hij de vrouw zeggen. Er klopte iets niet, sprak deze vrouw zijn taal? Kofi begreep er niets meer van.
Hij opende zijn ogen opnieuw en kroop een beetje omhoog, hij besefte dat hij in een zacht bed lag. Geen houten planken meer, geen vreselijke stank.
'wa...waar ben ik?' Kofi beefde, maar hij durfde eindelijk iets te zeggen.
'We hebben je op zee gevonden, aan een stuk wrak hout. Je kan met ons mee, dan ben je veilig. We zullen je beschermen.' Zei de vrouw met een zachte stem. 'Ik ben Sofia en dit is Jan, wij zetten ons in tegen slavernij.'
De man, die dus Jan heette, zei iets tegen haar wat Kofi niet kon verstaan. Ze spraken in een voor hem onbekende taal.
'Zeg, jongeman, wat is jou naam?'
Kofi bleef stil, zijn hersenen draaiden overuren. Wie ben ik? Hij dacht aan de droom over zijn moeder.
'Ko...Kofi...mijn moeder heeft mij Kofi genoemd.'
Plotseling klonk er een hard gebonk, Kofi's hart sloeg een keer over.
Sofia sloeg snel een deken om hem heen, Jan schoot naar de deur. Hij kon haar hartslag naast hem voelen...