Eenmaal op het bureau aangekomen zag zag ik madar steeds verder wegdwalen in gedachten. Ik had het zo met haar te doen, ze had al zoveel meegemaakt. Padar zat maar een beetje heen en weer te schommelen, ook hij was bloednerveus.
Ik zelf wist niet goed wat hij voelde. Ik was kwaad, verdrietig en ergens ook opgelucht, al wist ik niet goed waar dat gevoel vandaan kwam. Waarschijnlijk omdat ik nu eindelijk het constante vlucht gevoel los kon laten. Dat was nog het enige positieve aan dit hele verhaal, ik hoefde nu niet meer bang te zijn dat mijn familie veraden zou worden. Dat was het ergste wat hen tot nu toe kon gebeuren.
Er kwam een agent binnen. Padar keek hem met een stalen gezicht aan. Madar droogde snel een paar tranen van haar gezicht.
'Ik moet u helaas nog even laten wachten, er zijn wat problemen.'
Padar keek naar mij, het duurde even voordat het tot me doordrong dat ik het voor hem moest vertalen.
Toen Padar begrepen had wat er gezegd was knikte hij nors en zweeg. De agent verliet de kamer.
Mijn broer zat in zichzelf mopperend aan de andere kant van de kamer. Hij voelde zich verraden, net als wij allemaal.
'Wat is er mis?' Snikte Madar. 'Wat gaat er nu gebeuren?'
'Misschien'.. Bromde Bashir. 'Misschien, komt alles toch nog goed.'
'Hoe kan je dat nu zeggen mijn zoon?' snauwde Padar. 'We zitten als ratten in de val.'
Ik dacht na, wat bedoelde hij? En wat bedoelde Bashir? Mijn hoofd stroomde over en werd er goed onrustig van..Wist Bashir meer?
Met een luid kabaal vloog de deur open. Een brede man kwam stampvoetend de ruimte binnen. Hij maakte een angstaanjagende indruk op me, de rillingen liepen over mijn rug. Achter hem stond een man met een licht getinte huid, een buitenlander, net als wij. Maar hij had een functie, hem maakten ze niets. De wereld was niet meer eerlijk. Waarom de een wel en de ander niet?
'Wilt u meekomen?' Vroeg de man met een zware, maar toch niet onvriendelijke stem.
Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Bashir hem een onopvallende glimlach toewierp. Ja, hij wist meer. Het was bevestigd. Padar stond op en wilde tegenstribbelen. Madar barstte bijna in tranen uit, ik snelde haar toe en greep haar bij haar schouders. 'Het is goed fluisterde ik in haar oor, we kunnen niets meer doen.' Diep van binnen wilde ik krijsen, wilde ik vechten, maar ik wist dat het zo moest zijn.
We volgden de mannen naar een busje, niemand bracht ook maar een woord uit. Mijn hart bonsde in mijn keel en zelfs ademhalen kostte me moeite. Het was een grijs modern busje, met geblindeerde ramen. Ik begon er vertrouwen in te krijgen, in wat wist ik niet, maar mijn gevoel en de glimlach van Bashir stelden mij gerust.
De man opende de deur voor ons, eerst Madar, daarna Padar en als laatste mijn broer en ik.
De metgezel van deze man startte de motor, we reden weg, weg bij het politiebureau. Madar snikte, padar balde zijn vuisten, Bashir was rustig.
'Mijn naam is Walter Groen.' Zei de man. 'weest u maar gerust, het komt goed, u bent gered. Daar zorgen wij voor.'